“Krapte op de arbeidsmarkt zal toenemen” en wetgeving alleen lost dit niet op

Actueel

di 17 jan 2023

In het voorjaar van 2023 zal minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Karien van Gennip enkele wetsvoorstellen introduceren om het aantal schijn-ZZP’ers en flexwerkers terug te dringen. De arbeidsmarkt kent een toenemende krapte, met name in de zorg, het onderwijs en de techniek. Ruben Houweling, hoogleraar Arbeidsrecht aan Erasmus School of Law, duidt de grootste uitdagingen voor de arbeidsmarkt in de komende tien jaar en de wetsvoorstellen van de minister. Ook legt hij uit wat nodig is om de arbeidsmarkt en het sociaaleconomisch bestel toekomstbestendig te maken.

De minister wil in het eerste kwartaal van 2023 drie wetswijzigingen doorvoeren. Allereerst wil ze fiscale voordelen voor zzp’ers wegnemen, waardoor de financiële prikkel om zzp’er te worden minder groot is. Daarnaast wil de minister het onderscheid tussen werknemer en opdrachtnemer duidelijker maken. Het voornemen is om een duidelijker criterium voor het zijn van opdrachtnemer op te nemen in de wet, en om bij een te laag uurtarief iemand voor de wet automatisch niet als zzp’er maar als werknemer te zien. Ten derde wil de minister dat de Belastingdienst en de Inspectie vanaf 2025 gerichter gaan handhaven op schijnzelfstandigen die op papier zzp’er zijn, maar feitelijk gewoon een werknemersrelatie hebben met een opdrachtgever.

Flexwerk minder flex, vast niet minder vast
Naast de voornemens voor het verduidelijken van het onderscheid tussen zelfstandigen en werknemers, wil de minister het flexwerken verder aan banden leggen. Zo komt er een certificeringsplicht voor uitzendbureaus, een tijdsduurbeperking van een uitzending en wordt het aantal tijdelijke contracten verder beperkt. Volgens Houweling zijn de voorstellen van de minister grotendeels in lijn met het middellange termijn advies van de Sociaaleconomische Raad (SER MLT) en de adviezen van de Commissie-Borstlap uit 2020 (Commissie Regulering van Werk). Toch waarschuwt Houweling: “Opvallend is dat werkgevers er tot nu toe weinig voor terugkrijgen. Flex wordt minder flex, maar vast werken wordt niet minder vast. Daarmee kan de solidariteit die aan het sociaal akkoord met SER MLT ten grondslag lag in het gedrang komen.”

Te weinig handjes
Houweling legt uit dat er een duidelijke uitdaging zichtbaar is: “De grootste uitdaging voor de komende tien jaar is de toenemende krapte op de arbeidsmarkt. Er zijn simpelweg te weinig handjes om al het werk te doen, en de handjes die er zijn, doen lang niet altijd het werk wat we willen dat ze doen. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door vergrijzing. Volgens sommige berekeningen zullen rond 2028 één op de vier werkers in Nederland actief moeten zijn in de zorg en dan hebben we de sectoren onderwijs en techniek nog niet benoemd. Kortom, die krapte is niet iets van 2022 geweest en zal ook bij een flinke economische dip niet verdwijnen.”

De wetsvoorstellen van Van Gennip zijn een stap in de goede richting, maar volgens Houweling is er meer nodig om de dreigende problematiek te verhelpen: “De wetsvoorstellen zijn goed. De krapte op de arbeidsmarkt wordt echter niet alleen met wetgeving opgelost, maar ook (en vooral) met andere manieren van werken en ordenen van het leven. We zullen (nog) efficiënter met de factor arbeid om moeten gaan en administratieve lasten zoveel mogelijk moeten beperken. Natuurlijk zullen AI en robotisering ons op veel terreinen helpen, maar verwacht niet dat robots en AI alles oplossen. Arbeidsmigranten zullen daarnaast onmisbaar zijn, maar die willen dan ook ergens verblijven en volgens mij hadden we ook met bouwen van woningen een probleem, dus alles hangt met elkaar samen en werkt op dit moment niet mee.”

Nieuw sociaaleconomisch model
Volgens de hoogleraar Arbeidsrecht van de Erasmus Universiteit moet het Nederlandse sociaaleconomische model volledig heroverwogen worden om ons land toekomstbestendig te maken: “Wat eigenlijk ontbreekt is een nieuw sociaaleconomisch model voor Nederland. Hoe ziet onze samenleving eruit in 2050? Is dat een samenleving waarin winstmaximalisatie nog steeds voorop staat of kiezen we voor een (andere) brede welvaartsbenadering? En welke leer- en arbeidspaden passen bij die nieuwe economie en sociale verhoudingen? En ook welke verhouding tussen publieke taak en private actoren past het beste bij die samenleving? Het lijkt erop dat we nu vooral het proces managen (flex minder flex maken, bijvoorbeeld), maar niet goed weten waar dat proces precies naartoe moet leiden. Dat besef komt gelukkig steeds vaker op de juiste plekken [en bij de juiste partijen] naar boven. Ik ben dus optimistisch.”(bron: Erasmus Universiteit Rotterdam)